INFUSORIËN OF AFGIETSELDIERTJES volgens Ehrenberg, Kutorga en Dorsman

Schermafbeelding 2016-05-06 om 16.23.10
Stephan Kutorga aquarelleerde zijn boek uit 1841, hier het klokdiertje links en het trompetdiertje rechts en onder.

In vijvers komen altijd zogenaamde infusoria voor. Eencelligen die gedijen in water, en dus in ‘infusie’ van organisch materiaal.

In 1841 werd in Duitsland uitgegeven het Russisch talige boek: “Zur Naturgeschichte der Infusionstiere” van de hand van de medisch hoogleraar Stephan Kutorga te Sint Petersberg. Dat handboek is geïnspireerd door het werk van de grote Duitse onderzoeker Ehrenberg. Christian Gottfried Ehrenberg (19 April 1795 – 27 June 1876) werd in 1927 hoogleraar aan de geneeskunde faculteit in Berlijn. Hij bestudeerde de watermicrobiologie gedurende 30 jaar.

Kutorga noemde Ehrenberg dan ook een coryfee op dit gebied, en meende dat er in de 19de eeuw geen enkele ontwikkelde leek bestond, die niet wist wie Ehrenberg en wat infusoria zijn.

Het was door zijn werk dat vele biologen in die tijd, en ook Kutorga zelf, zo beschreef hij in zijn inleiding, niet meer geloofden in de spontane generatie van leven uit dood materiaal (generatio spontanea).

Ehrenstein rekende de infusoria tot de laatste afdeeling van het dierenrijk, de zoophyten, samen met de radardiertjes en kleine kreeftachtigen. Hij meende tot het eind van zijn leven dat radardiertjes meercellig moesten zijn, omdat ze zulke volkomen duidelijke orgaansystemen hebben in het doorzichtige lijfje. Zijn werk uit 1838 was een mijlpaal binnen de hydrobiologie.

In ‘de Levende Natuur’, 1917 twee hoofdstukken van een zekere L.Dorsman met als titel ‘INFUSORIËN OF AFGIETSELDIERTJES’. L. Dorsman was natuuronderzoeker en publiceerde in de eerste helft van de 20ste eeuw een aantal bekende natuurboeken: werken van L. Dorsman Czn. Langs strand en dijken, 1913; Dierenvreugd en leed, 1924-; Dierenvreugd en leed. Deel 3, 1925; Dierenvreugd en leed.

Dorsman memoreerde hoe de naam infusie diertjes ontstaan is.

“Het was Antonie van Leeuwenhoek in het midden der 17e eeuw met zijn eigengemaakt microscoop ontdekt. Hij trof ze het eerst aan in regenwater, maar bemerkte al spoedig, dat ze zich vertoonden in elk water, waarin zich maar rottende plantaardige stoffen bevonden. Zoo kwam hij tot zijn methode van het maken van aftreksels of infusies van hooi, stroo, coriander, peper enz., hetgeen al spoedig dermate de aandacht trok, dat het bestudeeren der zich in deze aftreksels vertoonende „infusie diertjes” of „infusoriön” weldra een geliefkoosde sport werd der beschaafde standen.”

 

Die_Frau_als_Hausärztin_(1911)_043_Wassertropfen_aus_gestandenem_Wasser
Enkele infusorien: we zien o.a. een beerdiertje (4) en daarnaast enkele klokdierjes (Vorticella).

Fig. 43. Wassertropfen aus gestandenem Wasser. Vergrößert. 1 Aufgußtierchen aller Art. 2 Zu Teilung begriffen. 3 Zu Verschmelzung begriffen. 4 Bärentierchen. 5 Glockentierchen.

Hierboven een mooie afbeelding uit 1911 van enkele infusorien. Een beerdiertje is ook te zien, dat zijn echter meercelligen. Aanvankelijk werd de term infusorien  (latijns infusoria) gebruikt voor alle ‘wezens’ die in organisch materiaal ‘ontstonden’ als je er water bij deed. Later verschoof de term naar trilhaardiertjes alleen.  Dorsman zegt hierover:

Aanvankelijk noemde men alle diertjes, welke in deze infusies optraden „infusoriën”, maar thans bestempelt men met dezen naam bij voorkeur de allerhoogste eencelligen, die zich onderscheiden door een uiterst ingewikkelden bouw en een voortbeweging door middel van Trilharen of ciliën.

Het trompetdiertje

Het trompetdiertje is een van de bekendste eencelligen en eencellige trilhaardiertjes. Samen met het pantoffel diertje, de amoebe en het klokdiertje. Dorsman begint ook meteen met dit diertje te introduceren:

Om kennis te maken met de klasse der infusorien, leggen we een weinig van het meegebrachte plantenafval onder het microscoop en nu moet het al een heel doode sloot zijn, waarin we gevischt hebben, als we niet een of meer wezentjes kunnen vinden als afgebeeld in fig. 1. Dit is het trompetdiertje {Stentor), zooals ieder begrijpt aldus genoemd naar de trompetvormige gedaante, die het in uitgestrekten toestand vertoont.

Hij geeft aan dat het diertje sterk van vorm kan veranderen, en als reactie op een mogelijk schadelijke prikkel zich geheel kan intrekken, met behulp van analogen van spieren, de zogenaamde myonemen. Dorsman spreekt onterecht van spiervezels, die komen echter alleen in meercelligen voor.

Dit samentrekken geschiedt door middel der talrijke spier vezeltjes, die wij duidelijk in den vorm van steile spiralen in het lichaam van het diertje kunnen zien liggen.

Kutorga schreef als bijschrift bij de eerste afbeelding uit dit stukje hierboven:

Stenlor polymorphus, A. viele Thiere, die mit ihrem Hintertheile (welcher vermutlich mit einer Saugscheibe versehen ist)  an einem Stiele der Wasserpflanze Alisina plantago ansitzen. B. ein frei umherschwimmendes Thier, wobei sich das hintere Ende z. zusammenziehet, und die vordere, mit Wimpern besetzte Fläche sich verengt; U.a. ist eine trichterförmige Vertiefung, auf deren Grunde sich die gemeinschaftliche Oeflnung für Mund und After befindet. Unter dem äussern Häutchen sitzen eine grosse Anzahl grüner Körnchen, welche zu Zeiten aus dem Körper hervorgehen ; vielleicht sind dies Eier.

 

Bronnen:

Ehrenberg, C.G. (1838). Die Infusionsthierchen als vollkommene Organismen. 2 vols., Leipzig.
Kutorga, S(tepan). Naturgeschichte der Infusionsthiere, vorzüglich nach Ehrenberg’s Beobachtungen. Atlas. Karlsruhe Christian Theodor Groos, 1841
Friedrich von Stein: Der Organismus der Infusionsthiere nach eigenen Forschungen. Leipzig. Engelmann, Teil 1: 1859, Teil 2: 1867, Teil 3: 1878, Teil 4: 1863
Gravenhorst, J.L.C. (1844). Naturgeschichte der Infusionsthierchen nach Ehrenbergs groβem Werke über diese Thiere. Verlag und Druck von Gratz, Barth und Comp.: Breslau.